Moderne gezinsvormen: kunstmatige bevruchtiging
In kader van het vak gezinspedagogiek dat net is gestart, gaat deze blog over moderne gezinsvormen, met name over kunstmatige bevruchtiging. Het traditionele kerngezin waarin een man en een vrouw getrouwd zijn en hun kinderen opvoeden komt steeds minder voor en er komen steeds meer niet-traditionele kerngezinnen. Voorbeelden van niet-traditionele kerngezinnen zijn:
– Samenwonen
– Alleenstaand ouderschap
– Co-ouderschap
– “Regenbooggezinnen”
– Stiefouders
– “Fusiegezinnen”
Eén van de meeste nieuwe gezinsvormen zijn families ontstaan door kunstmatige bevruchting. Dit kan zijn door IVF/ICSI, donorinseminatie (KID), eiceldonatie, embryo donatie of draagmoederschap.
IVF/ICSI kinderen
Eén van deze meest nieuwe gezinsvormen zijn IVF/ICSI kinderen. Dit zijn families ontstaan door kunstmatige bevruchting. IVF kinderen worden ook wel “reageerbuisbaby’s” genoemd. IVF doe je wanneer zwanger worden niet lukt en je niet goed weet waarom, het eerste kind via IVF was in 1978 geboren. ICSI gebeurt bij zwak zaad van een man. Dit is ingrijpender en moeilijker. Eerste kind met ICSI was in 1992 geboren. Er zijn wel zorgen over deze methodes. Bij IVF gaan de zorgen vooral om de gezondheid en fysieke ontwikkeling van het kind, omdat het kind genetisch gelijk is aan een ‘normaal verwerkt’ kind. Bij ICSI zijn er vooral zorgen over het afwijkende zaad en of er schade is aan de eicel of embryo door het proces van ICSI. Er wordt dan zorgen gemaakt over een mogelijke verandering van genetisch materiaal en of er dan vervolgens afwijkende fysieke of psychologische ontwikkeling plaatsvindt bij het kind.
De ervaring van ouderschap is ook anders want er worden vaak meerlingen geboren. Dit ouderschap is anders, het is meer tijdrovend en er is minder 1-op-1 ouder-kind contact. Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar het verschil tussen natuurlijke en IVF/ICSI-meerlingen. Om het effect van IVF/ICSI op de ontwikkeling van kinderen te onderzoeken is het namelijk beter om te kijken naar eenlingen. Studies laten zien dat er na 4-5 maanden kleine verschillen zijn bij IVF/ICSI kinderen. De moeders tonen meer aandacht voor de fysieke toestand en troosten de baby langer bij het huilen, ze lijken dan ook te denken dat ze de baby minder goed begrijpen/kunnen troosten. Bij vaders is er geen verschil te zien. Veel studies laten wel zien dat er na 2 – 6 jaar (en later) geen verschil te zien is in gedrag, socio-emotioneel functioneren en cognitieve ontwikkeling. Wel wordt er bij moeders van IVF kinderen vaak meer bezorgdheid gezien, dit lijkt echter niet te zorgen voor psychologische problemen bij de kinderen. Wel werd er een verschil gezien tussen ICSI en IVF meisjes, IVF meisjes hadden minder problemen met het aanpassen aan veranderingen dan ICSI meisjes. Ook hadden meer ICSI kinderen dan IVF kinderen een vertraagde ontwikkeling.
Donorconceptie
Donorconceptie kan via donorinseminatie, donor eicel en embryodonatie. Het eerste kind door donorinseminatie is in 1884 geboren. Het eerste kind met een eicel van iemand anders in 1984. Tot kort geleden was het advies van de dokters om niet aan je kind te vertellen over de donorconceptie. In de jaren ’90 werd duidelijke dat dit negatieve effecten had. Kinderen hadden bijvoorbeeld door dat er een geheim was door de manier van praten of een gezichtsuitdrukking. Veel ouders vertelden het niet uit angst, ze waren bang dat het kind schrikt of in de war raakt. We weten inmiddels dat openheid in ieder geval beter is, eerlijk zijn is beter voor ‘family functioning’. Het is ook beter om het vroeg te vertellen, want bij kinderen die erachter kwamen in adolescentie leidden het vaker tot psychologische problemen. Bij gezinnen die het wel vertelden was er spraken van betere open communicatie. Bij een aantal landen kan een kind ook recht verkrijgen op informatie over de donor bij de leeftijd van 16 of 18, wanneer een kind vroeg verteld werd over de donorconceptie gaan ze soms op zoek naar deze informatie, maar meer uit nieuwsgierigheid.
Draagmoederschap
Draagmoederschap kan complicaties meebrengen. Zou kan de draagmoeder of de wensouders zich bedenken, de wensouders zijn soms niet geschikt en in 2014 was bijvoorbeeld een kind met downsyndroom achtergelaten. Maar ondanks dat er weinig onderzoek gedaan is naar draagmoeders & wensouders, wordt er wel weinig verschil gevonden. Soms zijn wensouders wel iets warmen naar hun kind toe en gelukkiger in de ouderschap dan bij natuurlijke bevruchting. Er is dus weinig onderzoek, maar het onderzoek dat er is, is positief.